Verkorting wachttijd na herroeping: criteria door de feitenrechter te bepalen.

Arbrb Antwerpen, afdeling Hasselt, 18.6.2020, AR 20/161/B

“Artikel 1675/2 Ger. W. bepaalt de voorwaarden waaraan eisende partij moet voldoen om tot de collectieve schuldenregeling te worden toegelaten.

Dit artikel luidt in haar derde lid: “De persoon waarvan de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsprocedure werd herroepen bij toepassing van artikel 1675/15, § 1, kan gedurende een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van het vonnis van herroeping geen verzoekschrift tot het verkrijgen van een collectieve schuldenregeling indienen.”

Sedert 1 September 2013 geeft iedere herroeping, om welke reden ook, van rechtswege aanleiding tot de wachttermijn.

In casu dient de eisende partij in principe een wachttermijn van 5 jaar te respecteren vanaf de datum van het vonnis van herroeping, zijnde aldus vanaf 22 maart 2019, hetgeen eisende partij ook erkent.

Eisende partij verzoekt met toepassing van artikel 51 Ger. W. de verkorting van deze termijn.

Vooreerst rijst de vraag of artikel 51 Ger. W., dat aan de rechter de mogelijkheid biedt om termijnen te verkorten of te verlengen, op artikel 1675/2 Ger. W. van toepassing is.

Artikel 51 Ger.W. bepaalt: “De rechter kan termijnen die niet op straffe von verval zijn bepaald, voor hun vervaltijd verkorten of verlengen. Tenzij de wetanders bepaalt, mag de verlenging niet langer zijn dan de oorspronkelijke termijn en nadien mag geen verlenging meer worden toegestaan behalve om gewichtige redenen en bij een met redenen omklede beslissing.”

Het is zonder discussie dat de termijn van vijf jaar voorzien in artikel 1675/2 Ger. W. een wachttermijn, en geen vervaltermijn is. De rechtbank stelt vast dat de wetgever voor de toepassing van sommige bepalingen van de collectieve schuldenregeling uitdrukkelijk geopteerd heeft voor de uitsluiting of de afwijking van de toepassing van artikel 51 Ger. W. (zie bijvoorbeeld artikel 1675/10, §4 Ger. W.; artikel 1675/11, §1 Ger. W.; artikel 1675/13, §2 Ger. W.).

De rechtbank leidt hieruit af dat voor de artikelen waarvoor de wetgever geen afwijking heeft voorzien artikel 51 Ger, W. onverkort geldt, zoals in casu.

De feitenrechter kan derhalve de wachttermijn van 5 jaar verkorten (of onder voorwaarden verlengen).

Door de wetgever wordt niet geregeld in welke gevallen de rechter deze mogelijkheid heeft, zodat het aan de feitenrechter toekomt om het verzoek te beoordelen.”

Update: dit vonnis werd hervormd door het Arbeidshof Antwerpen, afdeling Hasselt. De rechtzoekende overweegt cassatieberoep.